optiek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘optica, gezichtspunt’ voor het eerst aangetroffen in 1751 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | optiek | optieken optieks |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- een aantal optische instrumenten
- winkel waar brillen e.d. worden verkocht, opticien
- (natuurkunde) optische eigenschappen
- gezichtspunt, standpunt
Hyponiemen
Vertalingen
4
Gangbaarheid
- Het woord optiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "optiek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "optiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ optiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be